zondag 29 december 2013

De Huismus – Een (extra) ordinair vogeltje


In Nederland is de Huismus (Passer domesticus) in de laatste twintig jaar sterk in aantal afgenomen. Begin jaren tachtig begon de afname, die begin jaren negentig versnelde. Dit heeft geresulteerd in een landelijke afname van meer dan 50% van het aantal broedparen. En deze trend lijkt zich nog steeds voort te zetten, hoewel de Huismus bij de laatste vier Nederlandse tuinvogeltellingen weer op de eerste plaats van waargenomen vogels staat. 


Over deze afname van de populaire Huismus, een vogel die als vanzelfsprekend aanwezig was in de steden en dorpen, maken veel vogelliefhebbers zich zorgen. Vreemd genoeg is de afname plaatselijk. De Huismussen zijn op sommige plaatsen in de steden vrijwel geheel verdwenen en op andere plaatsen zijn zij even algemeen als voorheen. Een tekort aan insecten, waarmee de ouders hun jongen tijdens het broedseizoen voeren, kan de oorzaak zijn. In het stedelijk gebied verdwijnen steeds meer groene verloren hoekjes (met insecten), en veel tuinen verstenen. Ook door de meer en meer aanwezige huis- en zwerfkatten sneuvelen jaarlijks duizenden mussen.


Daar staat tegenover dat de bescheiden Huismus waarschijnlijk de meest succesvolle geïntroduceerde vogel ter wereld is. Kwam hij oorspronkelijk alleen voor in Europa en delen van Azië en Noord-Afrika nu is hij – dankzij de mens - ook te vinden in Noord-Amerika, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en op veel eilandengroepen. Thans bezet de Huismus een gebied dat gelijk is aan ongeveer een kwart van het landoppervlak van onze planeet. 


Begin 2011 is er in Nederland een nieuw project gestart, Ring-MUS, waarbij huismussen worden voorzien van kleurringen. De huismus is echter een slimme vogelsoort die zich lastig terug laat vangen. Elke gevangen en geringde huismus binnen dit project krijgt daarom een combinatie van 4 ringen, één metalen ringen  en drie kleurringen.  Dankzij deze kleurringcombinatie is de huismus van een afstand al te herkennen.

donderdag 12 december 2013

Aalscholver met en zonder kuif

Ben van de week even bij de haven van Calpe wezen kijken en zag daar een Kuifaalscholver  (Phalacrocorax aristotelis).


De kenmerken van de Kuifaalscholver zijn dat hij ongeveer 75 centimeter groot wordt en daarmee iets kleiner is dan de (gewone) Aalscholver (Phalacrocorax carbo). Verder lijken de twee soorten veel op elkaar, maar de kuifaalscholver heeft een dunnere snavel, een groenachtige glans en een voornamelijk bij adulte vogels zichtbare kuif. De kleur is groenzwart, met een gele snavelbasis. De vogel die in de haven van Calpe zwom was echter nog een vrij jonge vogel, die nog niet de groenzwarte kleur had en ook nog geen kuif. De Kuifaalscholver komt voor op de rotskusten van Noorwegen tot Noord-Afrika. In Nederland en België is de kuifaalscholver zeldzaam. Kuifaalscholvers zie je zelden of nooit in het binnenland.


Iets verder in de haven zat ook een vrijwel even oude (gewone) Aalscholver. Aan de kop is het verschil tussen de twee duidelijk te zien maar als je ze onafhankelijk van elkaar ziet merk je niet zo snel het verschil op. De volwassen vogel is vrijwel geheel zwart, maar met een opvallende witte wang (die witte wang ontbreekt bij de Kuifaalscholver) en een gele plek op de plaats van de aanhechting van de bek.

Er zijn op de wereld dertig soorten aalscholvers, dit zijn er dus maar twee van.

dinsdag 3 december 2013

Laguna de la Zaida, Aragón


Ze noemen het de lagune met de twee persoonlijkheden en ze is gelegen op het diepste punt van het grondgebied van het Aragonese dorpje Used in de regio Campo de Daroca. In sommige jaren wuift hier het koren in andere jaren golft er het water. Dan stroomt bijna 90% van het overtollige regenwater uit de Sierra de Santa Cruz – één van de pieken van dit gebergte is de 1291 meter hoge Monte de Zaida - naar de lagune gecontroleerd via "La Parada", een hydraulische constructie uit de 16de eeuw.

Het landgoed waarop de lagune ligt heet eveneens "La Parada". De eenden zwemmen in de Laguna de la Zaida en het graan wordt geoogst op finca "La Parada". De plek is in de beide gevallen dezelfde vandaar de verwijzing naar de twee persoonlijkheden. 

De lagune ligt noordoostelijk van de Lagune de Gallocanta, in de jaren dat de Lagune de la Zaida droog staat stroomt het overtollige regenwater naar deze lagune. De wateren worden gereguleerd door een dam die gebouwd is in de dertiende eeuw. Het onder water zetten van finca "La Parada" is al vele jaren een traditie en er op gericht om een evenwicht te vinden tussen voedselproductie en natuurbehoud. En dat lijkt te lukken want de finca floreert en heeft de hoogste productiviteit van de omgeving.

Als de Laguna de la Zaida op 
haar hoogste niveau staat, beslaat zij circa 170 hectaren en heeft ze een diepte van ongeveer 1 meter. Vanwege de extreme variaties in milieuomstandigheden zijn de oevers niet begroeid en kunnen zich geen waterplanten ontwikkelen. In tegenstelling tot de Laguna de Gallocanta heeft de Laguna de Zaida zoet water en heeft mede daardoor een grote aantrekkingskracht op watervogels. Het is dan ook een geweldige schuilplaats voor vogels, in de zomer zie je de Grauwe en Blauwe kiekendief over de korenvelden vliegen en als de lagune met water is gevuld neemt de Bruine kiekendief het van hen over. 


Dit hele gebied is trouwens rijk aan vogels, bij de lagunes zie je – afhankelijk van het seizoen – onder andere de Witwangstern, Geoorde fuut, Meerkoet, Kluut, Steltkluut, Ooievaar, Zwarte ooievaar, Blauwe reiger, Wilde eend, Bergeend, Krooneend, Pijlstaarteend en Wintertaling. Op de akkers foerageren in de winter duizenden Kraanvogels,  er vliegen Vale gieren en vele soorten zangvogels. 

Voor mij is dit één van de beste vogelgebieden van Spanje, maar als je er vogels gaat kijken moet je, je er wel goed op kleden want in de zomer kan het hier heel warm zijn en in de winter is het er soms kouder dan in Nederland of België.

maandag 25 november 2013

Europese moerasschildpad (Emys orbicularis)


Het is al bijna een eeuw geleden dat de Europese moerasschildpad nog voorkwam in Nederland, de laatste werden in een gebied rond Geleen aangetroffen. Ook in Vlaanderen zijn geen waarnemingen uit het nabije verleden of recente waarnemingen bekend. Heel zelden wordt er een Europese moerasschildpad gespot in Nederland, maar deze exemplaren zijn waarschijnlijk door de Maas meegevoerd uit noordelijk Frankrijk. De Europese moerasschildpad is een omnivoor die zowel dierlijk als plantaardig materiaal eet. De paartijd is in de lente, de eitjes worden afgezet in zelfgegraven holen langs de oever. De schildpad heeft verschillende vijanden en parasieten, maar gaat vooral in aantal en verspreidingsgebied achteruit door toedoen van de mens, zoals het droogleggen van moerassen. De schildpad telt zestien ondersoorten en is in het verleden onder verschillende wetenschappelijk namen beschreven. De ondersoorten verschillen vaak in leefgebied maar zijn moeilijk te onderscheiden.


De schildpad is een typische moerasschildpad die zowel in het water als op het land uit de voeten kan. De Europese moerasschildpad zont het grootste deel van de dag om als hij is opgewarmd te gaan jagen, wat meestal in het water gebeurt. Het dier leeft in kleine groepjes en is zeer schrikachtig; bij verstoring duikt de hele groep onder en verschuilt zich urenlang alvorens weer tevoorschijn te komen. Onder biologen die de schildpad onderzoeken staat het dier bekend als een erg schuwe soort die zich ondanks lang wachten vaak niet meer laat zien. Tegenwoordig worden sommige exemplaren van een zender voorzien waardoor het dier beter is te volgen en er  meer informatie over zijn leefwijze en gewoonten kan worden verkregen.

De Europese moerasschildpad is een palearctische soort die voorkomt in zuidelijk en oostelijk Europa tot in noordelijk Afrika en oostelijk tot delen van Azië. Het dier komt vanwege zijn grote verspreidingsgebied zowel voor in heel warme als meer gematigde streken. De levenswijze is hierop aangepast waardoor de verschillende populaties andere overlevingsstrategieën kennen. Populaties die rond het Middellandse Zeegebied voorkomen worden in de hete zomermaanden geconfronteerd met het uitdrogen van waterbronnen en een verminderd aanbod van voedsel. Ze houden hiertoe een zomerslaap, dit is een inactieve periode waarbij de schildpad zich ingraaft en niet op zoek gaat naar voedsel. Populaties in meer gematigde streken hebben minder last van de hitte maar moeten gedurende de winter schuilen tegen vorst. Als delen van het dier bevriezen zal het de winter namelijk niet overleven. Daarom houden de exemplaren een winterslaap, waarbij ze zich ingraven in de modder op de bodem van het water. De schildpad kan hierbij tot 15 centimeter diep in de modder worden aangetroffen en kan zo bevriezing van de toplaag overleven. 


De schildkleur is donkerbruin tot zwart maar kan ook lichter zijn tot olijfbruin. De schildplaten zijn voorzien van gele vlekjes of streepjes die vaak een straalsgewijs patroon hebben. De platen aan de bovenzijde van de rug hebben verschillende namen, afhankelijk van de positie. De grote platen op het midden van de bovenzijde van de rug heten de wervelschilden, dit zijn er altijd vijf. De platen aan de zijkanten, tussen de bovenste rij en de rij aan de schildrand worden de ribschilden genoemd. De buitenzijde van het schild is voorzien van een ring vele kleinere platen die de randschilden worden genoemd. Aan iedere zijde zijn altijd twaalf randschilden aanwezig. Aan de voorzijde zit in het midden, boven de kop, een enkele kleine plaat die het nekschild wordt genoemd. De hoornplaten op de rug kunnen in sommige populaties abnormaliteiten vertonen, zoals extra schilden die vaak asymmetrisch zijn in populaties rond de rivier Louro in Galicië. De reden van dergelijke afwijkingen is niet precies bekend, maar hieraan ligt waarschijnlijk een ongunstige embryonale omgeving, inteelt of watervervuiling ten grondslag. De buikplaten zijn geheel zwart tot bruin met donkere randen, soms zijn de platen lichter tot geel met zwarte markeringen.

De huid van kop en poten is donker van kleur, meestal geelbruin of donkerder tot zwart. Aan de bovenzijde van de nek zijn geen schubben aanwezig. De poten, zijkanten van de kop en de keel dragen wel schubben die echter nooit groot zijn. De huid heeft vooral aan weerszijden van de kop gele vlekjes die kenmerkend zijn voor de soort. De kleur van het oog varieert per ondersoort en kan uiteenlopen van rood tot bruingeel of geel tot wit, de ogen van vrouwtjes hebben minder variatie en zijn geelbruin tot wit.

De poten zijn afgeplat en voorzien van zwemvliezen wat een aanpassing is op het water. De tenen dragen nagels die dienen om voedsel af te scheuren, bij mannetjes zijn de nagels duidelijk langer en sterk gekromd, dit dient als seksueel kenmerk en speelt een functionele rol bij het beklimmen van een vrouwtje tijdens de paring.


Als de schildpadden in de lente hun winterkwartier hebben verlaten zoeken ze het water op en gaan op zoek naar een partner. De voortplantingstijd loopt van maart in de zuidelijkere delen van het verspreidingsgebied tot in juni of later in de noordelijke delen. Het zijn vooral de mannetjes die naar een vrouwtje zoeken. De Europese moerasschildpad is een van de soorten waarbij het mannetje geluiden maakt om vrouwtjes te lokken, welke klinken als korte piepjes. Zodra ze een geschikte partner gevonden hebben wordt het vrouwtje achtervolgd en vaak in haar poten gebeten om haar te immobiliseren. Hoewel dit gedrag normaal is bij moerasschildpadden, is van mannetjes van de Europese moerasschildpad beschreven dat ze erg agressief kunnen zijn. Bij exemplaren die in gevangenschap worden gehouden worden de mannetjes vaak na de paring gescheiden van de vrouwtjes omdat deze laatsten gestrest kunnen raken door de opdringerige mannetjes. Bij de paring klimt het mannetje op haar schild en vindt de copulatie plaats. De paring vindt altijd plaats in het water.

De Europese moerasschildpadden worden ook wel in vijvers gehouden, dit schrijft het European Zoo Nutrition Centre (EZNC) voor als voedsel: hele vissen, rivierkreeften, regenwormen, muizen, kwartelkuikens, eendagskuikens, waterinsecten of garnalen plus vitaminen.

Ik hoef ze niet in mijn vijvertje te hebben, voor je het weet zijn je visjes pleite.

zondag 10 november 2013

Garranos: Paard met een lang verleden


Garranos zijn kleine, bruine paarden, ze stammen af van een oud ras en zijn te zien op diverse grottekeningen uit de prehistorie. De Garrano komt vooral voor in de Portugeese regio's Minho, Trás-os-Montes en Alto-Douro. Ze behoren tot een familie waarvan ook de Asturcon - een paardenras afkomstig uit Asturië in Spanje - , de Pottok – een paardenras uit Baskenland in Spanje en Frankrijk -, de Dartmoor – afkomstig uit Devon in Groot-Brittannië -, de Exmoor pony - afkomstig uit Exmoor in Groot-Brittannië, de Welsh pony - afkomstig is uit Wales in Groot-Brittannië, de Connemara - een paardenras uit Ierland -, de Highland pony – een paardenras uit Schotland en de Shetlander – een paardenras van de Shetlandeilanden in Schotland - deel uitmaken.

De naam Garrano heeft een Indo-Europese achtergrond. “Gher” betekent kort of klein en is het oude woord voor “Gerran”, wat paard betekent in het Keltisch. In Engeland wordt het woord “Pony” gebruikt, in Ierland zeggen ze “Gearon”, in Schotland “Garron” en in Portugal “Garrano".

De Garranos zijn gekruist met het kleine paard van de Kelten en geëvolueerd naar het Keltische type van vandaag: met een recht of concaaf hoofd. Klein met zijn gemiddelde hoogte van één meter dertig, maar sterk en goed uitgerust voor het leven in de vochtige, koude omgeving van de Noord-Portugese bergen. Ze zijn het rijdier geweest voor priesters, edelen, boeren en krijgers en vervoerde zware lasten zonder uit te glijden of te vallen van de steile en gladde rotsen. Ze zijn waakzaam, hebben formidabele gangen, het geduld van een ezel en de kracht van een muildier. 

De omgeving waarin de Garranos leven is heel speciaal. In de Gerês groeien nog steeds enorme varens - tot twee meter hoogte -, dezelfde die gevonden zijn als fossielen uit de ijstijd. De Garrano is niet alleen geselecteerd door mensen maar mede gevormd door zijn leefomgeving door de eeuwen heen. Ze worden nog steeds belaagd door wolven in hun leefgebied in het noorden van Portugal, tegen de Spaanse grens.

Om aan de wolven te ontsnappen leven de paarden in kuddes van negen tot twintig merries en een hengst. De slachtoffers zijn meestal veulens. Maar oude of gewonde dieren kunnen hier ook niet overleven, want het is nodig om per dag grote afstanden af te leggen, om aan water en voedsel te komen. Verder is de vruchtbaarheid van de kuddes laag, minder dan 50%. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het grote aantal merries per kudde met maar 1 hengst.

In de winter leven de paarden gewoonlijk in de lagere delen van de regio maar in de zomer gaan ze de bergen in, grote afstanden afleggend om water en voedsel te zoeken. Als ze aangevallen worden door wolven gaan de volwassen dieren in een kring staan met hun achterkant naar buiten om zo de veulens te beschermen. Het is nog niet eenvoudig foto’s te maken van deze paardjes, omdat hun instinct hen vertelt niet in moeilijkheden te raken, wat betekent dat ze bij wolven en mensen uit de buurt moeten blijven.


Deze in het wild levende dieren zijn over het algemeen geen mensen gewend en je kunt ze dus niet even pakken en een halster om doen. Ze zullen zichzelf en hun veulens fel verdedigen, maar als ze gevangen en getraind worden zijn ze gedwee en meegaand. Ze zijn zeer geschikt als rijpaard en voor de mensport. Ze zijn dapper en geduldig, het zijn harde werkers en uitstekende huisdieren. Naast de Garranos die leven in het noorden van Portugal – voornamelijk in het Nationale Park van Peneda-Gerês – zijn er kleine aantallen in Frankrijk, Oostenrijk en Nederland. Alle geboren veulens ondergaan een DNA-test om er zeker van te zijn dat ze tot dit ras behoren voordat ze in het stamboek worden opgenomen.

Parque Nacional da Peneda-Gerês
In het uiterste noordwesten van Portugal, tussen de Alto-Minho en Trás-os-Montes, vormen de gebergten Serra da Peneda en Serra do Gerês samen een uniek beschermd gebied, dat erkend is als Nationaal Park. Het is een aparte wereld waarbij de menselijke activiteiten harmonieus met de natuur samenvloeien en eeuwenoude waarden en tradities behouden zijn gebleven. Het landschap is adembenemend mooi en misschien ziet u wel een ree (symbool van het park) of zijn jager, de Iberische wolf. Vaker te observeren zijn de “Garranos”, kleine wilde paarden die los lopen door de bergen. Waarschijnlijk zult u hier ook runderen tegenkomen van het ras “Barrosã” en honden van het ras “Castro Laboreiro”, met een donkere vacht, die over de kuddes schapen waken die met het ritme van de jaargetijden verplaatst worden tussen de zomer- en winterweiden.


Geschiedenis:
In 1948 telde men nog ongeveer 40.000 Garranos, die voorkwamen in het noorden en centrum van Portugal. Maar doordat mensen wegtrokken uit de afgelegen gebieden en door mechanisatie van landbouw en het kruisen met buitenlandse rassen is hun aantal drastisch gedaald naar net over de duizend dieren. Waarna ze in 1994 op de international lijst van bedreigde rassen is gekomen…. Om te voorkomen dat het ras totaal zou verdwijnen was er een jaar eerder al een stichting opgericht die onder de Nationale Portugese stoeterijdienst valt en is men een stamboek begonnen. Hoewel het ras dus oeroud is, is het stamboek nog vrij jong.

In 1993 is men begonnen met alle paardjes die aan de rasstandaard voldeden, d.w.z.: bruin, niet groter dan 1.35m, met een recht of concaaf (hol) profiel en ouder waren dan drie of vier jaar (respectievelijk merries en hengsten) gaan brandmerken en inschrijven in het zoölogisch boek. Hun DNA is opgeslagen om ouderschap terug te kunnen voeren. In dat boek staan dus de dieren waarvan de ouders onbekend zijn.

Vandaar uit kon men beginnen met het veulenboek, waarin de veulens die geboren waren en na DNA check van ouders uit het zoölogisch boek bleken en het stamboek voor fokdieren. Dat zijn weer pony’s uit het veulenboek die na hun derde goedgekeurd werden voor de fok. Ze moeten dan voldoen aan de rasstandaard en mogen geen erfelijke fouten hebben en bij keuring meer dan 72 of 65 punten halen (respectievelijk hengsten en merries). Bij veulens wordt altijd bloed afgenomen om het DNA te checken. Uiteraard komen nu in het veulenboek ook veulens uit dieren die in het gewone stamboek staan.


Omdat de pony’s los in de bergen lopen is het belangrijk om te weten in welk jaar ze geboren zijn en ze later te herkennen als van welke ouders. Ze krijgen een jaarletter en nummer op de rechterschouder.

Er bestaat inmiddels een groot bestand van ingeschreven pony’s, maar niet alle ingeschreven pony’s worden ter keuring aangeboden voor het stamboek. Daarnaast bestaan er pony’s uit Garrano ouders die nog niet gekeurd waren voor het stamboek. Deze mogen niet worden ingeschreven. Pony’s met teveel wit worden niet geregistreerd. Daarnaast zijn er een groot aantal Garranoachtige pony’s die de raskenmerken hebben en daarom Garrano genoemd worden, maar niet ingeschreven staan. Het stamboek telt dus niet zoveel pony’s als dat er Garranos zijn.

De Garrano wordt nog steeds met uitsterven bedreigd. Van de in het wild geboren veulens, overleeft een groot deel de eerste paar jaar niet doordat ze leven in een gebied met een natuurlijk vijand, de Iberische wolf en er vaak bosbranden woeden. Deze laatste zijn niet alleen direct een gevaar, maar nemen ook het voedsel weg, waardoor er alsnog aan honger overleden wordt als de eigenaren niet bijvoeren. En daarvoor moeten ze eerst de gevluchte pony’s vinden, wat niet altijd lukt.


Sommige van de in het wild levende pony’s hebben eigenaren die niet altijd het beste met de paardjes voorhebben. Het fokken is namelijk gesubsidieerd en bij verlies van dieren wordt een vergoeding gegeven door de staat. Het fokken gebeurt dus niet alleen uit belang tot behoud van het ras. Daarbij worden ze soms neergeschoten door boeren die hun oogsten bedreigd zien en zijn er de gewetenlozen die ze voor de lol neerknallen. Ook worden er heel wat dieren aangereden als de kuddes in galop de weg oversteken. Per jaar gaat ongeveer een kwart van de in het wild levende pony’s verloren.

De Garrano is in 2009 uitgeroepen tot Portugees nationaal erfgoed.

woensdag 30 oktober 2013

Gele kwikstaarten

Ik sta met mijn campertje voor een uitholling overdwars in het boerenweggetje, normaal kom ik er - als ik voorzichtig manoeuvreer - wel doorheen. Alleen nu niet, de regen heeft van de uitholling een snel stromend riviertje gemaakt. Ik sta te dubben of ik het toch zal proberen maar herinner me dat ik al te vaak een boer heb moeten vragen om me er uit te trekken. Er zit niets anders op om het weggetje in zijn achteruit weer terug te gaan want draaien kan hier niet. Het weggetje is te smal en het land te nat, ik zal tot mijn assen wegzakken. Ik heb behoorlijk de pest in want ik heb een leuke route uitgestippeld om vogels te spotten en nu weet nu ik niet hoe die te volbrengen.


Dan zie ik opeens een gele flits op het paaltje links van het weggetje neerstrijken, een Iberische kwikstaart heeft plaats genomen en kijkt me nieuwsgierig aan. De Iberische kwikstaart (Motacilla flava iberiae) is een ondersoort van de Gele kwikstaart (Motacilla flava) en komt voor in Spanje, Portugal en Zuid-Frankrijk. Ze worden ongeveer 16 cm groot en zijn daarmee iets kleiner dan de Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea). De Iberische kwikstaart is niet de enige ondersoort er zijn ook nog de Noordse kwikstaart (Motacilla flava thunbergi) in Midden- en Noord-Scandinavië, de Engelse gele kwikstaart (Motacilla flava flavissima) in het Verenigd Koninkrijk, de Italiaanse kwikstaart (Motacilla flava cinerocapilla) in Italië en Albanië en de Kaspische of Balkankwikstaart (Motacilla flava feldegg) in Zuidoost-Europa. Deze ondersoorten worden door sommige ornithologen als aparte soort beschouwd, maar ze staan als ondersoorten op de IOC World Bird ListDeze website is het resultaat van een initiatief dat in 1990 werd genomen door het Internationaal Ornithologisch Congres om een gestandaardiseerde lijst te bieden van vogelnamen. Op de website verschijnen voortdurend updates als er nieuwe vogelsoorten beschreven zijn en/of de taxonomische inzichten zijn veranderd.


Gele kwikstaarten houden van kort gras met als het even kan grazende dieren. Ze geven verder de voorkeur aan natte plekken, vooral weilanden die af en toe blank staan. Maar ze broeden ook wel in graanvelden nabij water. Ze zijn tijdens de trek te zien in open terrein, van geploegde akkers tot zandduinen en golfbanen. In het voorjaar pauzeren ze in grazige velden op hoge berghellingen, wachtend op beter weer om de laatste hindernissen te nemen.

Gele kwikstaarten eten kleine insecten, die ze oppikken van de grond of uit ondiep water terwijl ze rustig doorlopen, of die ze grijpen met een snelle uitval of een kort sprintje. Ze kunnen ook in de lucht achtervolgen en ze met hun snavel pakken. Ze eten ook insecten en teken van de ruggen van dieren, vooral bij schapen.

Alle Europese Gele kwikstaarten trekken in de herfst naar het zuiden en brengen de winter door in Afrika, enkele blijven ’s winters in Spanje. 

zaterdag 26 oktober 2013

Soy de Jésus, hijo de Dios


Een jongen oefent met zijn skateboard op de parkeerplaats bij de voetbalclub van Teulada, op het elektriciteitshuisje is graffiti geschilderd. Op de muur bij de oude wachttoren is ook graffiti geschilderd, kennelijk van een religieus ventje want de tekst “Ik ben Jezus, zoon van God” verwacht je toch niet één, twee, drie van een opstandige puber.  


De wachttoren is een van de vele torens langs de Middellandse Zee kust van Spanje. De torens werden gebouwd om de kustplaatsen te beschermen tegen de aanvallen van Noord-Afrikaanse piraten. Ze communiceerden onderling en werden constant bemand door één of twee wachters die, in geval van nood, de streek waarschuwden zodat de bewoners zichzelf in veiligheid konden brengen.

woensdag 16 oktober 2013

Pasja of Jasiusvlinder


Vorige maand zag ik een grote vlinder in de tuin, die ik niet eerder had gezien. Zijn tekening en kleuren vond ik niet zo bijzonder en zijn vleugels waren al behoorlijk versleten. Ik weet nog dat de eerste keer dat ik een vlinder zag waarvan de kleuren begonnen te vervagen en de vleugels te rafelen indruk op me maakte, de tand des tijds zo duidelijk zichtbaar op een gracieuze kleurrijke vlinder. 

Van de week zat er weer een grote vlinder in de tuin en die had prachtige kleuren en ook zijn vleugels waren nog in perfecte staat. Nu heb ik verschillende boekjes over insecten en vlinders maar ik kan er nooit in vinden wat ik zoek. Ik moest dan ook een beroep doen op anderen om te weten te komen welke vlinder het was. Het blijkt te gaan om één en dezelfde vlinder namelijk de Jasiusvlinder, meer bekend onder zijn naam “Pasja”.
  

De Jasiusvlinder (Charaxes jasius) is een dagvlinder uit de familie Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders. Met een spanwijdte niet zelden groter dan 100 millimeter is het de grootste dagvlinder van Europa.

De Jasiusvlinder komt voor op droog kalkgrasland en steppe in het Middellandse Zeegebied. De vlinder vliegt in twee generaties per jaar van april tot en met oktober.

Waardplant van de rupsen is de aardbeiboom. De vlinders voeden zich met sappen uit rottend fruit.

Met zijn dubbele staarten en contrasterende kleuren lijkt de Jasiusvlinder wel wat op een Konings- of Koninginnenpage, maar hij is daar totaal niet aan verwant.  

zondag 13 oktober 2013

Voetbalclub “de Onbevlekte” verlaat voortijdig het veld


Afgelopen zondag in de namiddag, ik zit op een bankje voor de gemeentelijke begraafplaats van Teulada en overdenk dat er al heel wat mensen die ik heb gekend, hier achter de muur liggen. Ik laat ze in gedachten de revue passeren met hun aardig en eigenaardigheden, hun deugden en ondeugden als ik hoefgetrappel hoor en een meisje op een paard zie komen aanrijden. Ik moet gelijk denken aan de prachtige witte andalusische hengst met zijn lange golvende manen die ik ooit kocht van een bekende supermarkteigenaar uit Moraira en die op het kerkhof tegenover mij zijn laatste rustplaats heeft gevonden. Verongelukt in Oostenrijk met zijn veel jongere vriendin die het ongeluk – zwaargewond - ternauwernood overleefde. Toen kon je nog door Moraira en over het strand galopperen, nu is dat onmogelijk geworden met al die toeristen en het daardoor overvolle strand. Embrujado heette het paard, de behekste. Ik zit nog een tijdje te overpeinzen als er achter mijn rug een hels kabaal los breekt. Pal aan de overkant van de begraafplaats ligt het sportveld van Teulada, voor mij een beetje vreemde combinatie maar hier niet abnormaal. 



Je zult maar CF Inmaculada (onbevlekte) heten en het dan aan de stok krijgen met de tegenpartij. Toch gebeurde dat afgelopen zondag op het veld van de tegenstander Teulada-Moraira. 









Na het geschreeuw, geduw en getrek besluit de ruim 75 jarige club uit Jávea de benen te nemen. De schaarse toeschouwers in verbijstering achterlatend. Op het nabijgelegen kerkhof keert de rust weer. 

zondag 6 oktober 2013

Embalse de la Sotonera, de Omgeving

Embalse de la Sotonera, is een moerasachtig spaarbekken gelegen in de Aragonese comarca Hoya de Huesca. Het beslaat 1.840 hectaren en valt onder de haast 300 inwoners tellende gemeente Alcalá de Gurrea. Het wordt ook wel Pantano de la Sotonera genoemd. Zie hier voor meer informatie over het spaarbekken. 


Eind september zijn de geoogste akkers rond embalse de la Sotonera al kaal, binnen een paar weken zullen hier de eerste kraanvogels over de velden lopen om de gemorste graankorrels op te pikken. Embalse de la Sotonera is de eerste plek over de Pyreneeën waar de kraanvogels neerstrijken en van waaruit ze zich verspreiden over het Iberisch schiereiland, zoals naar de dichtbij gelegen Laguna de Gallocanta, Ciudad Real en Extremadura.


Als je via de Pyreneeën arriveert in dit gebied is dat een vreemde gewaarwording. Eerst die indrukwekkende besneeuwde bergen – die je op de achtergrond nog steeds ziet liggen – en dan deze met koren gevulde vlakte. 


Met vaak prachtige wolkenluchten en altijd wel een roofvogel, als een stip aan de horizon. Behalve als ik een foto wil maken dan is er niet één vogel in de lucht te bekennen, ook niet in mijn hand trouwens.


Wat je wel ziet zijn die eindeloze akkers met graan, tot voor kort met korenbloemen en klaprozen. Maar ook hier staat de tijd niet stil en heeft de firma Monsanto al een aardig cliënteel opgebouwd. Monsanto is de producent van de onkruidverdelger Roundup evenals een reeks gewassen die genetisch zijn gemodificeerd zodat ze resistent zijn voor Roundup. Uit een recente studie blijkt dat het gebruik van dit soort onkruidverdelgers gelinkt kan worden aan een reeks gezondheidsproblemen en ziektes. Milieuactivisten, consumentengroeperingen en plantenwetenschappers uit verschillende landen hebben al eerder gewaarschuwd dat het gebruik van dit herbicide problemen veroorzaakt voor planten, mensen en dieren.


Wat je ook ziet in het landschap zijn de grotendeels verlaten constructies, zoals het in onbruik geraakte stationsgebouw van een opgeheven spoorlijn (geheel links op de foto). Vreemd trouwens een dergelijk station midden op de vlakte. 


Niet ver van Montmesa ligt aan de Camino de Ardisa een waarnemingspost voor kraan- en andere vogels. Als je deze Camino de Ardisa volgt tot het einde kom je bij de Corral de Antonié, eveneens een goede plek om vogels te kijken. In het dorp Montmesa is een informatiecentrum over de vogels in de omgeving te vinden. 

Montmesa is het plaatsje die het dichts bij het Embalse de la Sotonera ligt en maakt deel uit van de gemeente Lupiñén-Ortilla. De afstand tot de provinciehoofdstad Huesca bedraagt 26 Km. De bevolkingsdichtheid in het gebied bedraagt 3,43 inwoners per vierkante kilometer. Nederland heeft 449,9 Inw./km² en Vlaanderen 470 inwoners per vierkante kilometer.



Het is hier dus heerlijk rustig en dat is ideaal voor vogels, vogelaars en de natuurliefhebbers onder ons.

dinsdag 1 oktober 2013

Rondje Marina-Alta, Wolkenluchten

Maandag wist ik het zeker, we zouden weersverandering krijgen. De strakblauwe lucht was verdwenen, dreigende wolken doken op en in de verte klonk gerommel. Vlug er op uit want je ziet hier maar zelden echte wolkenluchten dus daar moest ik van zien te profiteren. 


Op het binnendoor weggetje van Moraira naar Benitachell staat een huisje waarin een boertje zijn gereedschappen bewaard. Hij heeft er tegenwoordig ook altijd een pot witte verf staan want ieder keer zit zijn huisje onder de graffiti. Ik weet nog dat er jaren geleden een artikel in “De Telegraaf” stond van een mevrouw die een tabakszaak had in Amsterdam en naar Moraira was verhuisd en het daar zo leuk vond omdat je er nergens graffiti zag. Als ik hier nu ergens graffiti op de muur zie gekalkt moet ik altijd aan dat artikel denken want het was natuurlijk een onzin verhaal. Stilstand is niet altijd achteruitgang, we hebben het hier nu ook. In Amsterdam waren ze gewoon wat eerder met graffiti en de bijkomende verloedering, hoewel ik moet zeggen dat er soms ware meester-werkjes tussen zitten.


Tussen Jávea en Jesus Pobre ligt ook zo’n binnendoor weggetje. Leuk om te rijden want je hebt er prachtige vergezichten, maar o zo slecht voor je autolak. Aan berm maaien doen ze hier niet zoveel en sommige paden groeien dicht. Berm maaien is hier natuurlijk ook wat lastiger dan in Nederland of België vanwege de vele stenen in de berm, die bij het maaien soms met hoge snelheid weg stuiteren. De wijngaarden beginnen ondanks de hoge temperaturen toch al wat te verkleuren.  





In Pinos – Gemeente Benissa – begint het echt donker te worden, het zal wel gaan regenen. Maar als ik deze morgen de luiken opensla blijkt het stralend weer te zijn en wijst de temperatuur op het midden van de dag zelfs 31ºCelsius aan. Niets weersverandering, weer een warme dag en weg mooie wolkenluchten.

maandag 30 september 2013

Flanders Fields, HILL 60


Hill 60 is een kunstmatige heuvel van circa 60 meter hoog en 230 meter lang en is gelegen langs de spoorlijn bij het dorp Zillebeke - gemeente Ieper - in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Hill 60 is opgebouwd uit grond die vrijkwam bij de aanleg van de spoorweg Ieper - Kortrijk, die in 1850 werd aangelegd.

In de eerste wereldoorlog van 1914 tot 1918 was Hill 60 – zo genoemd naar zijn hoogte – een waardevolle stelling, die uitkeek over Ieper en directe omgeving. Ze werd op verschillende tijdstippen ingenomen door Franse, Britse en Duitse troepen. Ze was gedurende meer dan twee jaar in Duitse handen. 

Terwijl de Britse troepen de loopgraven bezetten, groeven Britse, Canadese en later Australische compagnieën tunnels onder Hill 60. Uiteindelijk werden, vlak voor dageraad op 17 juni 1917, 19 mijnen tot ontploffing gebracht – totaal 24.267 kilo springstof - langs de Duitse loopgraven aan de Mesenboog. Dit betekende het startsein voor de Slag om Mesen. 

Meer dan 650 Duitsers werden gedood door de mijnen voordat de Britse 23ste divisie doorstootte en de stelling innam. Ongeveer 17.000 troepen van het Britse Rijk en 25.000 Duitse manschappen verloren het leven of werden gewond in de daaropvolgende strijd. 




De Britten verlieten Hill 60 in april 1918, te wijten aan succesvolle Duitse aanvallen elders langs het front. Hill 60 werd uiteindelijk door de Britse troepen heroverd op 28 september 1918. Deze maand 95 jaar geleden.


Maar het verhaal over Hill 60 is nog niet ten einde, want wie had in 1918 kunnen bevroeden dat de Duitsers in 1939 terug zouden keren. Het Britse oorlogsmonument wat was opgericht na de eerste wereldoorlog voor de gevallenen, werd in 1940 vernietigd door de Duitsers. Een herdenkingsplaat op het herrezen monument herinnerd daar nog aan. Vlak bij het oorlogsmonument staat een herdenkingssteen bij de spoorbaan, ter nagedachtenis van Pierre Marchant en Lucien Olivier. Dit is er over ze te vinden; 


Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde op de spoorlijn Ieper-Kortrijk bij Hill 60 iets afschuwelijks. De Duitse manschappen waren gekazerneerd in Ieper en Poperinge. Per trein uit Kortrijk richting Poperinge werden gevangenen en materialen getransporteerd. De trein viel bij Hill 60, op de grens Zillebeke-Hollebeke, stil en moest zoals gewoonlijk op een tweede locomotief die extra trekkracht kon leveren wachten.

Twee Fransen die gevangen zaten in een van de goederenwagons, werden doodgeschoten door de Duitsers. Omwonenden hoorden een paar schoten en 200 meter verderop lagen twee levenloze lichamen. Het ging om Pierre Marchant en Lucien Olivier, die later tot het Franse verzet bleken te behoren. Beide Fransen waren in hun woonplaats La Madeleine bij het station opgepakt, toen er een trein met SS'ers het station binnenreed. Vermoedelijk verdacht van een aanslag, werden ze omsingeld en gevangen genomen en per trein naar België, naar Ieper vervoerd. Werden ze uit de trein gesleurd en geëxecuteerd of waren ze ontsnapt en op de vlucht geslagen toen de trein stond te wachten en neergeschoten? Wat die dag gebeurde zal altijd een raadsel blijven. De twee Fransen werden voorlopig begraven in het dorp Zillebeke. Later werden ze in hun woonplaats herbegraven. Hun dood is deze maand 69 jaar geleden.


In de jaren zestig liet IMOS – een geallieerde oud-strijdersorganisatie gesticht door de Amerikaanse generaal en latere president Eisenhower – een gedenkteken oprichten ter ere van de twee Franse verzetsstrijders. Het gedenkteken staat nabij de spoorwegbrug. Het Lotharings kruis, een kruis met 2 horizontale balken, werd door Generaal De Gaulle uitgekozen als symbool voor de Vrije Fransen, die de strijd tegen de Duitse bezetter en collaborateurs na de capitulatie van Frankrijk in 1940 voortzetten.

Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...